English: This is a list of Dutch-English vocabulary for fruits. Learn how to say common fruits in Dutch with their English meanings.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor fruit. Leer hoe je veelvoorkomend fruit in het Nederlands zegt.
๐ Apple โ de appel
๐ Banana โ de banaan
๐ Strawberry โ de aardbei
๐ Grapes โ de druiven
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for vegetables. Learn how to say common vegetables in Dutch with their English meanings.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor groenten. Leer hoe je veelvoorkomende groenten in het Nederlands zegt.
๐ฅ Carrot โ de wortel
๐ฅฆ Broccoli โ de broccoli
๐ฝ Corn โ de maรฏs
๐ฅ Cucumber โ de komkommer
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for animals. Learn how to say common animals in Dutch with their English meanings.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor dieren. Leer hoe je veelvoorkomende dieren in het Nederlands zegt.
๐ถ Dog โ de hond
๐ฑ Cat โ de kat
๐ Cow โ de koe
๐ฆ Lion โ de leeuw
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for clothes. Learn how to say common clothing items in Dutch with their English meanings.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor kleding. Leer hoe je veelvoorkomende kledingstukken in het Nederlands zegt.
๐ Shirt โ het hemd
๐ Pants โ de broek
๐งฅ Jacket โ de jas
๐ Dress โ de jurk
English: This is a list of Dutch-English vocabulary related to health. Learn how to say common health-related words in Dutch with their English meanings.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat over gezondheid. Leer hoe je veelvoorkomende gezondheidswoorden in het Nederlands zegt.
๐ค Illness โ de ziekte
๐ Medicine โ de medicijn
๐ค Pain โ de pijn
๐จโโ๏ธ Doctor โ de arts
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for weather. Learn how to say common weather terms in Dutch with their English meanings.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat over het weer. Leer hoe je veelvoorkomende weersomstandigheden in het Nederlands zegt.
โ๏ธ Sun โ de zon
๐ง๏ธ Rain โ de regen
โ๏ธ Snow โ de sneeuw
๐ฌ๏ธ Wind โ de wind
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for body parts. Learn how to say common body parts in Dutch with their correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor lichaamsdelen. Leer hoe je veelvoorkomende lichaamsdelen in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐ง Brain โ de hersenen
๐๏ธ Eye โ het oog
๐ Ear โ het oor
๐ Nose โ de neus
๐ Mouth โ de mond
๐๏ธ Hand โ de hand
๐ฆต Leg โ het been
๐ฆถ Foot โ de voet
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for jobs and professions. Learn how to say common professions in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor beroepen. Leer hoe je veelvoorkomende beroepen in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐จโ๐ซ Teacher โ de leraar / de lerares
๐จโโ๏ธ Doctor โ de arts
๐ผ Lawyer โ de advocaat / de advocate
๐ฎ Police Officer โ de politieagent / de politieagente
๐จโ๐ณ Chef โ de kok / de kokkin
๐งโ๐ป Programmer โ de programmeur
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for family members. Learn how to say common family words in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor familieleden. Leer hoe je veelvoorkomende familiewoorden in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐จ Father โ de vader
๐ฉ Mother โ de moeder
๐ง Child โ het kind
๐ง Daughter โ de dochter
๐ฆ Son โ de zoon
๐ด Grandfather โ de opa
๐ต Grandmother โ de oma
๐งโ๐คโ๐ง Parents โ de ouders
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for days of the week, time expressions, and seasons. Learn how to say these terms in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor weekdagen, tijdsaanduidingen en seizoenen. Leer hoe je deze woorden in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐ Monday โ de maandag
๐ Tuesday โ de dinsdag
๐ Wednesday โ de woensdag
๐ Thursday โ de donderdag
๐ Friday โ de vrijdag
๐ Saturday โ de zaterdag
๐ Sunday โ de zondag
โฐ Hour โ het uur
๐ Minute โ de minuut
๐ Second โ de seconde
๐ฐ๏ธ Time โ de tijd
๐ Evening โ de avond
๐ Morning โ de ochtend
๐ Noon โ de middag
๐ Night โ de nacht
๐ธ Spring โ de lente
โ๏ธ Summer โ de zomer
๐ Autumn / Fall โ de herfst
โ๏ธ Winter โ de winter
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for transportation. Learn how to say common transport and vehicle words in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor vervoer. Leer hoe je veelvoorkomende transport- en voertuigwoorden in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐ Car โ de auto
๐ Bus โ de bus
๐ Train โ de trein
โ๏ธ Airplane โ het vliegtuig
โด๏ธ Ferry โ de veerboot
๐ฒ Bicycle โ de fiets
๐ Taxi โ de taxi
๐ถ Pedestrian โ de voetganger
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for shopping. Learn how to say common shopping-related words in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor winkelen. Leer hoe je veelvoorkomende winkelwoorden in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐๏ธ Shop / Store โ de winkel
๐งพ Receipt โ het bonnetje
๐ Shopping cart โ het winkelwagentje
๐ถ Money โ het geld
๐ณ Credit card โ de creditcard
๐ Clothing โ de kleding
๐ Gift โ het cadeau
๐ท๏ธ Price โ de prijs
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for places in town. Learn how to say common locations and buildings in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor plaatsen in de stad. Leer hoe je veelvoorkomende locaties en gebouwen in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐ซ School โ de school
๐ฅ Hospital โ het ziekenhuis
๐ฆ Bank โ de bank
๐ช Supermarket โ de supermarkt
๐ Library โ de bibliotheek
๐ Church โ de kerk
๐๏ธ Museum โ het museum
๐จ Hotel โ het hotel
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for nature. Learn how to say common natural elements in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor de natuur. Leer hoe je veelvoorkomende natuurelementen in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐ณ Tree โ de boom
๐บ Flower โ de bloem
๐ Sea โ de zee
โฐ๏ธ Mountain โ de berg
๐พ Field โ het veld
๐ชจ Rock โ de rots
โ๏ธ Sun โ de zon
๐ Moon โ de maan
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for hobbies. Learn how to say common leisure activities in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor hobby's. Leer hoe je veelvoorkomende vrijetijdsactiviteiten in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
๐ Reading โ het lezen
๐จ Painting โ het schilderen
๐ต Music โ de muziek
๐ฎ Gaming โ het gamen
โฝ Football โ het voetbal
๐ Swimming โ het zwemmen
โ๏ธ Travel โ het reizen
๐ท Photography โ de fotografie
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for travel. Learn how to say common travel-related words in Dutch with the correct definite articles.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor reizen. Leer hoe je veelvoorkomende reiswoorden in het Nederlands zegt met het juiste lidwoord.
โ๏ธ Flight โ de vlucht
๐งณ Luggage โ de bagage
๐ Passport โ het paspoort
๐จ Hotel โ het hotel
๐บ๏ธ Map โ de kaart
๐ Train station โ het treinstation
๐ Destination โ de bestemming
๐ซ Ticket โ het ticket
English: This is a list of common Dutch-English adjectives. Learn how to describe people, objects, and situations in Dutch using essential adjectives.
Dutch: Dit is een lijst met veelvoorkomende Nederlandse en Engelse bijvoeglijke naamwoorden. Leer hoe je mensen, dingen en situaties in het Nederlands beschrijft.
๐ Happy โ blij
๐ข Sad โ verdrietig
๐ช Strong โ sterk
๐ด Tired โ moe
๐ฅ Hot โ heet
โ๏ธ Cold โ koud
๐ Fast โ snel
๐ข Slow โ traag
English: This is a list of common Dutch-English opposites. Learn how to express contrasts using paired adjectives in Dutch.
Dutch: Dit is een lijst met veelvoorkomende Nederlandse en Engelse tegenstellingen. Leer hoe je contrasten uitdrukt met bijvoeglijke naamwoorden in het Nederlands.
๐ Happy โ blij โ ๐ข Sad โ verdrietig
๐ช Strong โ sterk โ ๐ชถ Weak โ zwak
๐ Fast โ snel โ ๐ข Slow โ traag
๐ฅ Hot โ heet โ โ๏ธ Cold โ koud
๐ Long โ lang โ ๐ Short โ kort
โฌ๏ธ High โ hoog โ โฌ๏ธ Low โ laag
๐ Loud โ luid โ ๐คซ Quiet โ stil
๐ New โ nieuw โ ๐ง Old โ oud
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for emotions. Learn how to express common feelings and emotional states in Dutch.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor emoties. Leer hoe je gevoelens en emotionele toestanden in het Nederlands uitdrukt.
๐ Happy โ blij
๐ข Sad โ verdrietig
๐ก Angry โ boos
๐จ Afraid โ bang
๐ Calm โ rustig
๐ซ Tired โ moe
๐ฎ Surprised โ verbaasd
๐ฌ Nervous โ nerveus
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for colors. Learn how to describe objects and surroundings using Dutch color words.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse woordenschat voor kleuren. Leer hoe je voorwerpen en omgevingen beschrijft met Nederlandse kleurwoorden.
๐ด Red โ rood
๐ต Blue โ blauw
๐ข Green โ groen
๐ก Yellow โ geel
โซ Black โ zwart
โช White โ wit
๐ค Brown โ bruin
๐ฃ Purple โ paars
๐ Orange โ oranje
๐ซ๏ธ Gray โ grijs
English: This is a list of Dutch-English vocabulary for common verbs. Learn how to express everyday actions in Dutch using these essential infinitives.
Dutch: Dit is een lijst met Nederlandse en Engelse werkwoorden. Leer hoe je dagelijkse handelingen in het Nederlands uitdrukt โ in de infinitief.
๐ฃ๏ธ To speak โ spreken
โ๏ธ To write โ schrijven
๐ To read โ lezen
๐ To hear โ horen
๐ To see โ zien
๐ถ To walk โ lopen
๐ To run โ rennen
๐ง To stand โ staan
๐ช To sit โ zitten
๐ง To listen โ luisteren
Numbers | Colors | Fruits | Vegetables | Body |